Vakblad fondsenwerving ging op zoek naar vernieuwende fondsen waar directeuren een eigen route kiezen om bij te dragen aan de samenleving. Elise Kant van de Haëlla Stichting en Joske Paumen van Start Foundation. De een kiest voor kleine bijdragen, de ander juist voor grote bijdragen. Allebei zijn het gedreven pioniers die pleiten voor meer innovatie in de sector en voor een optimale inzet van de rol van een fonds ten behoeve van de samenleving.
Interviews met Elise Kant (Haëlla Stichting) en Joske Paumen (Start Foundation)
Elise Kant (directeur Haëlla Stichting): ‘Wij zijn de vrije vogels van de samenleving’
Elise Kant: ‘De Haëlla Stichting staat bekend om het ondersteunen van kleine initiatieven, vanuit vertrouwen. Dat zit in ons DNA. We zijn in de jaren zestig opgericht door de familie Dake-van Noppen, eigenaren van Cemsto, een bedrijf in schoonmaakmiddelen. Zij wilden een fonds voor bevlogen mensen met goede ideeën die een klein bedrag nodig hadden om bij te dragen aan een eerlijkere en betere wereld.’

Wij financieren kleine organisaties, ook informele. Zij vormen de smeerolie van de samenleving en bieden steun aan mensen die aan de rafelranden daarvan leven. Dit soort kleine organisaties komen nergens aan geld. Niet omdat ze niet waardevol zijn, maar omdat ze niet groot genoeg zijn, of simpelweg niet weten hoe dat allemaal moet. Ze kunnen het vaak ook niet op papier zetten op de manier zoals fondsen vinden dat het moet. En dan kunnen ze niet altijd naar een groot fonds want daar zijn ze nog niet aan toe. Wat wij doen, is ze helpen hoe ze wél contact kunnen leggen, hoe ze hun verhaal kunnen vertellen. En op onze ontmoetingsdag kunnen ze speeddaten met bijvoorbeeld het Oranje Fonds of RCOAK. Wij werken anders dan veel andere fondsen: we staan open voor iedereen en kijken telkens waar de echte leemte zit, om van daaruit eventueel op te schalen.’
‘Er is niets leuker dan duwen tegen wat eigenlijk niet kan’
Wat gebeurde er toen corona uitbrak?
‘Alles stopte: wij financierden ontmoetingen en dat mocht niet meer. Dus we dachten: wat kunnen we dan wél doen. Haëlla was al een van de oprichters van ‘Wij Doen Mee’, een samenwerkingsverband van fondsen voor integratie van nieuwkomers. Met die formule in het achterhoofd bedacht ik ‘Kleine Corona Hulp’. Ik ging een rondje mailen en bellen. Binnen een paar maanden hadden we veertig fondsen die meededen. Het werd een fonds voor mensen met ideeën rondom voedsel, armoede en eenzaamheid. De fondsen stortten geld in een pot en wij gaven het uit. We gaven 2.500 euro per initiatief: via een snelle en korte procedure, op basis van vertrouwen. De deelnemende fondsen kregen regelmatig updates over de besteding van hun geld. Geen extra vergaderingen, geen onnodig overleg.’

Wat voor projecten kwamen binnen?
‘De eerste waren vrouwen in het Westland die bloemen ophaalden bij telers die niets meer verkochten. Ze deelden die bloemen uit in verzorgingshuizen. Daarna kwamen er informele voedselprojecten binnen. Toen dacht ik: we moeten onderzoek laten doen. Voor wie zijn die projecten? En wat kunnen wij ermee? Want bij Haëlla krijgen we veel signalen van onderop. Dan zie je waar het níét goed gaat en waar geld ontbreekt. Zo ontdekten we achttien informele ‘voedselbanken’ in Amsterdam, erg indrukwekkend. Toen zelfs internationale kerken ons om steun vroegen voor voedsel, wist ik: dit is serieus. Kerken doen dat normaal nooit, dan is er structureel iets mis.’
‘Er wordt te weinig geïnvesteerd in de ontwikkeling van mensen’
‘Uit ons onderzoek bleek dat 75 procent van de hulpbehoevenden ongedocumenteerd was en 25 procent gedocumenteerd, maar ook zij durfden vaak niet naar de Voedselbank of mochten er niet naartoe. Opeens hadden we tienduizend mensen in beeld. Cijfers waar de gemeente al jaren naar zocht. Ik zat toen als voorzitter van zowel het Landelijk als het Amsterdams Fondsenoverleg aan tafel. Wij zeiden: ‘Wij helpen tienduizend mensen. In Amsterdam is honger. Dat mag niet.’ Onze leus werd: geen honger in Amsterdam. We gingen samenwerken met het Rode Kruis en de gemeente ging meebetalen, dat was heel bijzonder. Dat groeide uit tot het voedselprogramma dat nog steeds loopt, en waar zo’n zeventien miljoen in is omgegaan. Het belangrijkste: het wordt nog steeds gedragen door die achttien kleine initiatieven en gefinancierd uit bijdragen van zo’n 40 fondsen, de gemeente, het Rode Kruis en bedrijven. Ik besefte: als fondsen samen optrekken, heb je status, middelen en macht om te duwen tegen dat wat eigenlijk niet kan.’

‘Wij springen in gaten, verbinden partijen, zetten projecten op, en stappen er dan weer uit. Niet alles hoeft voor altijd. Zo was na vijf jaar mijn rol uitgespeeld bij het voedselproject.’
Je hebt tijdens de coronatijd met veel kleine initiatieven gewerkt. Wat viel je daarin het meest op?
‘Toen ik begon met kleine coronahulp, zeiden een aantal grote fondsen: ‘Ja maar Elise, die kleine clubjes, hoe ga je dat controleren?’ Waarop ik zei: Je gáát dat helemaal niet controleren. Ik vertrouw erop dat die mensen doen wat ze mij beloven. Wat mij opvalt: hoe kleiner en informeler zo’n initiatief is, hoe zorgvuldiger ze omgaan met geld. Die mensen hebben dan 30,65 euro over en die gaan ze terugstorten. Dus de mensen die het beste op geld passen, zijn de mensen zónder geld. Dat is toch eigenlijk heel bijzonder? Ik had een vrouw huilend aan de lijn. Ze zei: ‘Ik heb geld van jou gekregen, maar ik kan er helemaal niet van slapen. Ik heb nog nooit zoveel geld op mijn rekening gehad. Ik vind dat eng. Ik ga het maar heel gauw uitgeven.’ Die mensen weten de waarde van geld. En waarom zouden we díe mensen het meeste wantrouwen? En andersom: er zijn heel soms grote clubs die zeggen: ‘Ja, we hadden nog duizend euro over, daar hebben we een uitje voor georganiseerd.’ En dan denk ik: Hallo, dát hadden we niet afgesproken.’

Ben je daarom ook kritisch op woorden als Theory of Change en Impact?
‘Als iemand een middag voor kinderen in de wijk organiseert, zijn dat vaak mensen zonder veel opleiding maar met enorm gevoel voor wat kinderen nodig hebben. Ze regelen spullen, hebben wat geld nodig, simpel. Maar als je hen gaat vragen naar impactmetingen op doorwerking in gezinnen, dan haken ze af. Sommige mensen doen gewoon iets goeds en dat is dan de impact, zelfs als je het niet meet. Niet alles hoeft in indicatoren te passen.'
‘Ik vind het echt een lastige ontwikkeling dat steeds meer fondsen die open houding loslaten. We zijn als fondsen juist de vrije vogels in de samenleving. Wij kunnen doen wat we willen. Het enige waar we aan gebonden zijn, zijn een paar statuten. Dus waarom zouden we onszelf nu allerlei beperkingen opleggen? Ik heb nog nooit iemand gehad die mij belde en zei: ‘Ik vind het niet goed wat jullie doen.’
Jullie richten je nu ook internationaal op vluchtelingen?
‘Vorig jaar hebben we een nieuw samenwerkingsverband van fondsen opgezet gericht op hulp aan vluchtelingen aan de randen van Europa. Griekenland, de situatie daar is zo vreselijk. Calais is een regelrechte hel. Mensen leven daar in onmenselijke omstandigheden, worden om de 48 uur weggejaagd en hun tenten worden kapotgemaakt. Alleen ngo’s houden mensen daarin leven. Ook nu hebben we twintig fondsen die de urgentie ook voelen en bijdragen. Daarmee financieren wij ngo's in Frankrijk en in Griekenland. Wij willen medemenselijkheid terugbrengen in een zwaar verontmenselijkt systeem. Onze taak is doen wat nú nodig is, ook als het schuurt.’

--
Joske Paumen (directeur-bestuurder Start Foundation): ‘Toon lef!'
Joske Paumen: ‘Toen ik nog als sociaal ondernemer werkte, was iedereen bezig met: hoe kom ik aan geld? Nu denk ik: hoe komen wij aan goede initiatieven? Je hebt elkaar écht nodig en initiatieven moeten passen bij je impactdroom. Bij ons gaat het om iedereen die wíl meedoen op de arbeidsmarkt maar nu niet mee kán doen.

Wij streven naar twee effecten: meer passend werk voor mensen die nu niet werken en meer kansengelijkheid in de toetreding tot de arbeidsmarkt. We kijken naar: draagt dit initiatief écht bij aan een van die effecten? En dan doen we dat door te investeren in een organisatie, een experiment of een actie die zichtbaar maakt dat dit nodig is. Dat is alleen nog maar de impactkant. Daarna komen andere vragen zoals: hoe effectief is het? Wie zit erachter? Hoe is de governance? Wat kost het ongeveer en wat heeft iemand eerder laten zien?'
‘Dan vragen we vervolgens: waarom denk je dat dit werkt? Wat heb je nodig? Is het een goede ondernemer? Welke vorm past, een lening, donatie of prestatiefinanciering? Soms verstrekken we leningen. We zeggen: het maakt niet uit hóé je het precies gaat doen, zolang het maar bijdraagt aan onze doelstelling en je ons terugbetaalt, zodat we het geld opnieuw kunnen inzetten voor een volgend kansrijk initiatief. Maar we richten ons bijvoorbeeld niet op startups. Onze financieringen beginnen eigenlijk vanaf een ton.’

Je hebt bij een social enterprise gewerkt, een ngo, en nu bij een vermogensfonds. Wat valt je op in deze wereld?
‘Er is best weinig vernieuwing en ik snap nu wel waarom. Veel fondsen zijn statutair dichtgetimmerd, soms letterlijk sinds de 18e eeuw. Alles verandert heel langzaam. En we kijken enorm naar elkaar zo van: ‘Doet een ander mee? Dan durf ik ook.’ Terwijl je juist lef moet tonen en misschien degene die niet zo makkelijk aan geld kan komen, moet financieren. Deze sector heeft de luxe om te innoveren maar benut dat nog niet genoeg. We hebben tijd, geld en weinig externe druk. Dus waarom bewegen we zo traag?’
Jij hebt het idee van ‘bronvermogen in stand houden’ overboord gezet?
‘Het bronvermogen van Start Foundation hóéft niet in stand te blijven. Het is nu een bedrag van om en nabij de 125 miljoen, afhankelijk van hoe het op de beurs gaat. Als iemand morgen met een goed idee komt om die 1,2 miljoen mensen die nu niet werken aan het werk te helpen, dan doen wij mee. Wij vinden dat niet alleen het rendement op ons vermogen besteed moet worden, maar in principe het héle vermogen mag werken voor de missie.’
En jullie belegden dat traditioneel?
‘Ja, en dat voelde raar. Dat je zo druk bent met die pakweg vijf miljoen aan bestedingen en ondertussen 125 miljoen ergens anoniem in een portefeuille hebt staan zonder sociale missie. Daarom hebben we nu een participatiefonds: tien miljoen uit het vermogen investeren we in bedrijven die mensen met afstand tot de arbeidsmarkt aannemen. Activistisch beleggen, noemen we dat. En daarmee worden wij mede-eigenaar van bedrijven hier in Nederland.’
‘Het zijn onder andere The Good Roll, Confed, Roetz Bikes, Pineut en C3 Living waar we 500.000 tot 1,5 miljoen in investeren. Bij Confed werken bijvoorbeeld mensen met een beperking, mensen met een vluchtelingenachtergrond, mensen uit de bijstand, uit allerlei hoeken van de samenleving. Ook verstrekken we steeds meer leningen aan initiatieven die in een aantal jaren worden afgelost met een redelijke rente. Ook kijken we naar het verlenen van kredieten aan sociale ondernemingen. In de culturele sector kan dat vaak al via banken tegen een lage rente, met behulp van publieke garanties. Maar voor sociale ondernemingen bestaat dat nog niet. Kunnen wij die rol tijdelijk vervullen? Dus echt pionieren, het risico afdekken, net zolang tot banken het oppakken. Want wij kúnnen risico nemen, dat is ook een beetje onze taak als vermogensfonds. Ik merk dat deze gedachte nog geen gemeengoed is bij vermogensfondsen.’

Hoe werkt het in de praktijk?
‘Onze projectleider heeft een portefeuille met ondernemers en organisaties, gaat er langs, krijgt per half jaar of kwartaal rapportages, afhankelijk van de grootte. Bij de participaties zit er ook een investmentmanager op. Die krijgt half jaarof kwartaalrapportages en zit bij aandeelhouders- en commissarissenvergaderingen. Dan ga je mee in die hele cyclus. Dat is intensief werk en vraagt ook veel meer van onze organisatie.’
‘We proberen ook traditionele venture capital clubs mee te krijgen. Dan investeren wij in een bedrijf en dan gaat zo'n traditionele investeerder ook meedoen, die misschien normaal helemaal niet op dat thema zou investeren.’
Waarom lukt het nog steeds niet om die 1,2 miljoen mensen aan het werk te helpen?
‘Drie dingen. Eén: vooroordelen bij werkgevers. Twee: een goed socialezekerheidsstelsel kan ook leiden tot weinig urgentie bij de overheid én mensen zelf. En drie: er wordt te weinig geïnvesteerd in de ontwikkeling van mensen. Als je tien jaar buiten het arbeidsproces staat, dan weet je niet meer hoe je elke dag op tijd ergens moet zijn. Het systeem maakt het makkelijker om in hokjes te blijven zitten dan eruit te komen.’
‘Wij stimuleren werkgevers om op een andere manier te kijken naar werk en werknemers. Uiteindelijk willen wij dat reguliere werkgevers deze rollen en succesvolle voorbeelden overnemen. Een mooi voorbeeld is de Sign Language Coffee Bar van Ctaste: een koffiebar die volledig wordt gerund door dove en slechthorende medewerkers. Dit concept werd ontwikkeld door een sociaal onderneemster en door ons in de beginfase gefinancierd. Het idee bleek zo krachtig dat het is overgenomen door grote cateraars, eerst door Hutten en inmiddels ook door Albron. Daarmee is het initiatief geïntegreerd in het reguliere bedrijfsleven. Voor ons is dat precies hoe je de gewenste mindshift creëert bij werkgevers en binnen grote organisaties. Het wordt dan vanzelfsprekend: het maakt eigenlijk helemaal niet uit of ik een dove collega heb. Het alleen maar groot maken van kleine sociale ondernemingen, denken wij, werkt niet echt. Ergens is er een plafond. Maar juist die samenwerking met grotere bedrijven is kansrijk.’

Werk je veel samen met andere fondsen?
‘Ja, veel meer dan vroeger. Maar het gaat langzaam. Sommige fondsen willen vooral onafhankelijk blijven. Ik begrijp dat, maar het remt ook innovatie. Zo werken wij aan een pooled fund, willen we samen investeren en kennisdelen en AI leren gebruiken. Een pooled fund is een gezamenlijk fonds waarin meerdere financiers hun middelen bundelen. We zeggen dan: laten we voor dit programma één fonds vormen, waar iedereen geld in stopt. Dat fonds kan onafhankelijk worden beheerd, door één van de deelnemende fondsen worden uitgevoerd, of ondergebracht worden bij een aparte stichting. Er zijn verschillende vormen mogelijk. Wat deze aanpak bindt, is dat alle betrokken partijen aansluiten bij de missie en de theory of change van het programma. Iedere partij kan daarvoor een eigen motivatie hebben. Dat betekent ook dat je soms compromissen sluit: je kunt niet je volledige fondsenidentiteit of al je eigen criteria één-op-één opleggen. Je doet concessies en juist daardoor werkt het.’
Hoe ziet de wereld van de fondsen er over tien jaar uit, als het aan jou ligt?
‘Dan laten vermogensfondsen lef zien en zetten we in op innovatie. Dan zijn statuten opgerekt, zijn er bestuurders die durven en fondsen die tijdelijk publieke rollen overnemen als dat innovatie brengt. Niet omdat de overheid het slecht doet, maar omdat wij risico kunnen nemen. Ik hoop dat we die gouden torens openbreken.’
--
Dit artikel stond eerder in Vakblad fondsenwerving, jaargang 27, nummer 4, dat in december 2025 verscheen.